Loading...

De Onderbreking

Waardering

Waardering

Harderwijk, Parkeergarage Houtwal

mixen en matchen geeft innovatie vaart

MKBA’s kunnen beter

Economische waarde ondergronds bouwen

Ontwikkelen vanuit permanente tijdelijkheid

Den Haag, Tramtunnel

Archeologie

Afwegen in de praktijk

Kennisbank

Waardering

In de praktijk wordt veel gesproken over integrale gebiedsontwikkeling, maar men vergeet vaak de potentie van de bodem. De ondergrond kan een kwaliteitsimpuls geven aan de bovengrond. Welke waarde voegt ondergronds ruimtegebruik toe? Kunnen we die meerwaarde ook hard economisch neerzetten?

De huidige ruimtelijke ordening is primair gericht op de bovengrondse ruimte. Wanneer de ondergrondse ruimte als volwaardige component in de planvorming wordt meegenomen, komen de kansen in beeld. Zo kan ondergronds ruimtegebruik positief bijdragen aan maatschappelijke opgaven, zoals de energietransitie en klimaatverandering. Door functies ondergronds te brengen, blijft er bovengronds ruimte over voor andere doeleinden. Deze toegevoegde waarde van ondergronds bouwen is echter lastig in kaart te brengen, terwijl de kosten vaak relatief goed zijn in te schatten.

Veel participanten hebben met deze kwestie te maken en het COB wil hen hierin ondersteunen. Er spelen civieltechnische, juridische, beleidsmatige en economische vragen die in samenhang bekeken moeten worden om de ondergrond op waarde te kunnen schatten.

Onderwaterfietsenstalling bij Amsterdam CS

Parkeergarage Houtwal

Om in de binnenstad voldoende parkeergelegenheid te creëren zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid van het centrum, heeft de gemeente Harderwijk een nieuwe parkeergarage laten bouwen aan de Houtwal.

De garage is rond, heeft een diameter van 60 meter en biedt plaats aan 450 voertuigen. In het midden heeft hij een groot glazen dak, dat ervoor zorgt dat tot onderin – ruim 21 meter beneden het maaiveld – daglicht valt. De parkeerlagen hebben de vorm van een spiraal en liggen rond de lichtschacht die een doorsnede heeft van 12 meter. Op weg naar beneden komen bezoekers nergens een pilaar tegen. Voor het verlaten van de garage is een aparte rijbaan gemaakt rond de lichtschacht, die automobilisten zonder obstakels naar de uitgang voert.

Automobilisten rijden als in een kurkentrekker naar beneden. (Beeld: Gemeente Harderwijk)

Diepwanden

De garage is aanbesteed als design-and-constructcontract, en ontworpen en gebouwd door bouwcombinatie Houtwal. Voor de bouw zijn diepwanden gemaakt tot een diepte van 24,5 meter, waarbij elk paneel ongeveer 8 meter breed is en 1,2 meter dik. Een rubberen slab tussen de diepwanden zorgt voor een goede waterdichte afsluiting.

Nadat de ring van diepwanden gereed was, is het grootste deel van de grond hydraulisch ontgraven om overlast voor de omgeving door vrachtwagens te voorkomen. Het natte zand is opgezogen en via een persleiding naar een depot verpompt. De leidingen hiervoor zijn tijdelijk in het gemeentelijke riool aangebracht.

Tijdens graafwerkzaamheden zijn resten van een oude stadspoort ontdekt. Deze zijn gerestaureerd en staan tentoongesteld op de onderste verdieping van de parkeergarage.

Onderwaterbeton

De onderste vloer van de garage bestaat uit onderwaterbeton. Om opdrijven van deze vloer te voorkomen zijn ruim 400 GEWI-ankers aangebracht met een lengte van 34 meter. De paalpunten van deze ankers zitten 53 meter onder het maaiveld.

Voorafgaand aan het storten van het onderwaterbeton is een wapeningslaag van een meter dik aangebracht, die ervoor zorgt dat de vloer niet opbolt. Na uitharding van het onderwaterbeton bleek de aansluiting tussen de vloer en wanden nog niet volledig waterdicht. Daarom hebben duikers gaten door het beton geboord en met injectielansen een expanderende tweecomponentenhars geïnjecteerd tussen de vloer en de wanden. Toen de lekkage was verholpen, heeft de bouwcombinatie het water uit de bouwput gepompt en is begonnen met de afbouw.

Eerst is bovenop het onderwaterbeton een constructieve vloer gemaakt van 75 centimeter dik. Vervolgens zijn de middenkoker en de trappenhuizen gebouwd. Vanuit de trappenhuizen zijn de kolommen gesteld waarop de prefab betonnen parkeerdekken steunen. Het betreft acht betonnen kolommen voor de middenring en zestien voor de buitenring. Het niet-glazen deel van het dak bestaat uit ruim vijftig betonnen dakliggers met een gewicht van elk zestien ton. Het dak is voorzien van gras en het glas is beloopbaar om het gebied een parkachtige uitstraling te geven.

Sprinkler-installatie

De parkeergarage is voorzien van energiezuinige, dimbare led-verlichting. In totaal gaat het om 650 led-armaturen die vier standen hebben: 30, 25, 20 en 15 Watt. Verder is de garage uitgerust met een sprinklerinstallatie. Bij brand gaan de sprinklers nabij het vuur direct sproeien, zodat een brand geen kans heeft zich verder te ontwikkelen. Daardoor blijft de temperatuur bij een brand laag en blijft de bouwkundige constructie gespaard. Een ventilatiesysteem zorgt voor de afvoer van rook.

mixen en matchen geeft innovatie vaart

“Waanzin is altijd hetzelfde blijven doen en toch een ander resultaat verwachten”, zei Albert Einstein al. Adrie van Duijne (KIEN) en Karin de Haas (COB) omarmen die uitspraak van harte. Zij willen de manier waarop we ondergrondse vraagstukken beantwoorden anders aanpakken. Sneller, slimmer. Meer gericht op wat ons bindt dan op wat ons onderscheidt. En meer gericht op waarde dan op bezwaren.

“Met een andere aanpak kunnen we gaan denken aan wat een tunnel oplevert en niet alleen aan de kosten”, aldus Karin de Haas. Adrie van Duijne: “Naast het primaire doel van een tunnel kun je andere functies toevoegen. Een groene long in de stad. Of een waterbassin. Zo kun je extra waarde creëren.”

Uit Einsteins opmerking volgt dat je een ander resultaat mag verwachten als je een vraagstuk op een andere manier aanvliegt. Van Duijne en De Haas deden dat op verzoek van de gemeente Den Haag. Doel was ervoor te zorgen dat de duurzaamheidsambities van Den Haag maximaal tot hun recht komen in de plannen voor de Rotterdamsebaan. Karin de Haas: “Het is een goed voorbeeld gebleken van hoe een andere benadering inderdaad tot ander resultaat leidt.”

Ten behoeve van de Rotterdamsebaan werd begin 2014 een expertteam gevormd dat in korte tijd een integrale visie op duurzaamheid opleverde. De bevindingen, opgedeeld in drie ambitieniveaus, zijn direct bruikbaar in de aanbestedingsprocedure voor dit project en kunnen als inspiratiebron dienen voor toekomstige projecten. De experts kwamen uit allerlei verschillende netwerken, zowel van het COB, KIEN en de TU Delft als ver daarbuiten. Karin de Haas: “We hebben ook de hulp gevraagd van de gebruikers van de toekomst. Jongeren van NXT Generation hebben een waardevolle bijdrage geleverd en ons een lesje in nederigheid gegeven. Hun intuïtieve denkwijze maakt dat zij innovaties uit een ander werkveld veel gemakkelijker kunnen vertalen naar dat van ons.”

Het idee is dat je een team vormt van experts die geen directe binding met een project hebben. Dat maakt het makkelijker om informatie en inzichten te delen en tot kruisbestuiving te komen. Karin de Haas: “We wisten zeker dat we niet wisten waartoe de markt in staat is. We wilden de markt optimaal uitdagen om al hun innovatiekracht en creativiteit in te zetten en zo de opdrachtgever te helpen selectiecriteria te formuleren. De gebruikelijke experts waren niet beschikbaar omdat zij wilden meedoen in de aanbesteding. Maar we wisten zeker dat ook daarbuiten voldoende expertise beschikbaar moest zijn. Sterker nog, met die andere experts konden we nieuwe inzichten aanboren. Er ontstond een mix van invalshoeken, kennis en ervaring. Een snelkookpan die nieuwe inzichten opleverde die desalniettemin op draagvlak konden rekenen.”

Adrie van Duijne: “Die inzichten zijn de nieuwe vergezichten; de uitdagingen. Het is net als met president Kennedy, die in 1961 als doel stelde om een man op de maan te zetten. Hij wist nog niet hoe, maar hij wilde het. En acht jaar later kon het. Je moet een stip op de horizon zetten. Dan kun je tot vernieuwing komen die je eerst niet voor mogelijk had gehouden. Het expertteam is ook begonnen met het ontwikkelen van een gezamenlijke droom, namelijk: ‘Wat is voor ons een duurzame tunnel?'”

Een expertteam samenstellen

Het expertteam Duurzaamheid is min of min willekeurig samengesteld. Dat is een belangrijke succesfactor gebleken. Er waren geen criteria vooraf. ‘Vind je dat je geschikt bent en zo ja, waarom?’, was de kern van de vraag die breed is uitgezet.

“Je moet durven nieuwsgierig te zijn naar invalshoeken die je zelf niet kent en mensen de ruimte geven”, aldus Karin de Haas. “Wij zijn niet de experts, maar weten wel waar we mensen met relevante expertise kunnen vinden en hoe we ze kunnen uitdagen. In de praktijk blijkt vooral belangrijk dat je de juiste combinatie maakt. Jonge honden naast oude rotten. Mensen die de grenzen van innovatie opzoeken, naast mensen die primair voor zekerheid gaan. Aanvallers en verdedigers. En dat onder leiding van een voorzitter die kan verbinden. Vervolgens moet je de inbreng – variërend van visiestukken tot berekeningen met zeven cijfers achter de komma – natuurlijk nog wel vertalen naar de praktijk. We hebben onze vertaling teruggekoppeld naar de experts met de vraag: ‘Ben je hier gelukkig mee?’ Daarmee is het benodigde draagvlak voor het Inspiratiedocument gecreëerd.”

Opdrachtgevers ondersteunen

Het actief samenbrengen van experts uit allerlei richtingen blijkt in de praktijk een snelle en effectieve methode om opdrachtgevers in staat te stellen hogere ambities na te streven. Binnen de eigen organisatie is daar meestal geen ruimte meer voor.

Adrie van Duijne: “Opdrachtgevers beperken zich steeds meer tot hun kernprocessen en weten niet meer wat er te koop is. Het gebrek aan technische expertise bij opdrachtgevers leidt ertoe dat bij investeringen in infrastructuur geen state-of-the-art-oplossingen worden gevonden. De opdrachtgever heeft een integrale vraag waar een sectoraal aanbod tegenover staat. Die mismatch tussen vraag en aanbod kun je vermijden door vanuit het probleem of de ambitie te vertrekken.”

Voor de Rotterdamsebaan betekende dat concreet dat de noodzaak van een oplossing voor de bereikbaarheid van Den Haag werd gekoppeld aan de ambitie van de stad om in 2040 klimaatneutraal te zijn. Daar werd ineens kristalhelder dat je een tunnel die honderd jaar mee moet gaan, niet kunt bouwen zonder die duurzaamheidsambitie mee te nemen, of, liever nog, tot uitgangspunt te benoemen. En zo ontstond er ruimte voor een alternatieve aanpak zoals dit expertteam.

Knippen plakken?

Het feit dat de gehanteerde werkwijze voor de Rotterdamsebaan goed is uitgepakt, wil niet zeggen dat deze zonder meer gekopieerd kan worden voor elke willekeurige vraag. “Toch zijn er wel wat algemene stelregels die we kunnen destilleren”, zegt Karin de Haas.

  • Zorg voor een inspirerend voorzitter/ trekker/begeleider die kan verbinden en de rode draad blijft zien
  • Begin met inspiratie, een droombeeld, een visie
  • Neem niet te veel tijd, dat haalt de energie er maar uit
  • Zorg dat er alleen maar mensen meedoen die in de ambitie geloven
  • Wees nieuwsgierig naar de kennis die anderen hebben
  • Meer weten staat niet gelijk aan beter weten
  • Ga niet op zoek naar het kind in jezelf; vraag het een kind
  • Zoek naar de 80% waarin jouw opgave lijkt op die van een ander, richt je dus niet op de 20% die je daarvan onderscheidt

MKBA’s kunnen beter

Als zij denken als consument, maken burgers andere afwegingen ten aanzien van overheidsbeleid dan wanneer aan hen gevraagd wordt vanuit het overheidsbudget te denken. Die gedachte is de kern van de ontwikkeling van een nieuw model om welvaartseffecten en maatschappelijke baten te benoemen. Met een bredere invalshoek worden ook morele overwegingen meegenomen. De verschillen zijn opmerkelijk.

Zo blijkt uit een onderzoek naar verkeersveiligheid dat Nederlanders bereid zijn tot twintig keer zo lang in de file te staan om één verkeersdode te voorkomendan met de bestaande MKBA-modellen wordt berekend. Ondanks dat inmiddels een aantal veelbelovende onderzoeken zijn afgerond (onder andere naar de effecten van maatregelen voor de waterveiligheid in het rivierengebied, zie kader), is het model nog in ontwikkeling. In recent onderzoek ten behoeve van een masterscriptie is gekeken naar de mogelijkheden van toepassing van het nieuwe model voor de beoordeling van de overgang naar aardgasvrije buurten in Nederland.

De consequenties van keuzes

Participatieve waarde-evaluatie (PWE) is primair ontwikkeld als methode om de maatschappelijke waarde van overheidsprojecten in kaart te brengen door burgers daarin te betrekken. Al dan niet online krijgen burgers investeringsopties voorgelegd, waarbij wordt gevraagd een keuze te maken binnen een aantal restricties, bijvoorbeeld een maximaal budget. De essentie van de methode is dat burgers geconfronteerd worden met de consequenties van hun keuzes. Niek Mouter (TU Delft) eerder in De Correspondent: “Dat levert een persoonlijke verantwoordelijkheid op: als deelnemers bijvoorbeeld een feestbegroting maken en het blijkt dat de overheid daadwerkelijk de resultaten van het experiment gebruikt, dan zitten deelnemers zelf met de gebakken peren. Voor overheden is deelname ook aantrekkelijk: het feit dat burgers nauwer betrokken worden bij de besluitvorming, kan de legitimiteit van besluiten vergroten.”

Op www.participatie-begroting.nl is een demoversie van een PWE te zien.

Breder draagvlak

De onderzoekers stellen op basis van de keuzes van deelnemers de maatschappelijke kosten en baten van verschillende investeringsopties vast. De methode blijkt ook burgerparticipatie te stimuleren en vergroot de betrokkenheid. Werkendeweg raken burgers zich bewust van de opgaven waar de overheid voor staat, van de voor- en nadelen van verschillende opties en van de keuzes die gemaakt moeten worden. De drempel om deel te nemen, is relatief laag. Daarmee zijn in potentie ook mensen die normaal gesproken niet in klankbordgroepen en dergelijke participeren, vaker bereid deel te nemen, waardoor de uitkomst breder draagvlak krijgt.

Niek Mouter ontwikkelt het model samen met Paul Koster (Vrije Universiteit Amsterdam) en Thijs Dekker (University of Leeds). Niek Mouter: “Er zijn twee vormen. Het eerste model gebruiken we om te meten hoe burgers maatschappelijke effecten van overheidsprojecten beoordelen. Zo hebben we met behulp van een webtool drieduizend Amsterdamse burgers laten nadenken over de effecten van gemeentelijk beleid. Men had honderd miljoen euro ter beschikking voor zestien projecten met een gezamenlijke begroting van vierhonderd miljoen euro. Daarbij lieten we van alle projecten de effecten zien op basis waarvan men een ‘mandje’ kon maken en dus meteen kon zien wat men daarvoor moest opofferen. We merken dat mensen het fijn vinden om te zien welke dilemma’s er zijn. Op basis van de meting konden we alle zestien projecten doorrekenen. De uitkomsten voeden de politiek. Deze vorm zou je ook kunnen inzetten bij de energietransitie. Je kunt ook opties meenemen waarbij mensen hun eigen gedrag aanpassen. Zo kun je bijvoorbeeld onderzoeken of je met ‘smart’ meters en variabele beprijzing kunt gaan werken.”

Men moet zich vooraf realiseren dat er consequenties kunnen zijn en die ook accepteren. Dat kan in de praktijk lastig zijn.

“De tweede vorm gebruiken we om tot afstemming te komen in projecten met een groot aantal betrokken stakeholders. De methode leent zich om alle voordelen in kaart te brengen en die te gebruiken om betrokkenen te laten samenwerken. Wil je dit kunnen toepassen bij gemeenten, dan moet er wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De gemeente moet probleemeigenaar zijn en er moet commitment zijn van de eigen ambtenaren. Men moet zich vooraf realiseren dat er consequenties kunnen zijn en die ook accepteren. Dat kan in de praktijk lastig zijn. Het zal overigens vaak praktischer zijn om het traject met de stakeholders eerst te doen, zodat men – als het resultaat van de burgers er is – dat beter kan verteren.”

De initiatiefnemers zijn nog niet zover dat zij een algemeen toepasbaar model kunnen presenteren. “Dat is misschien wel te moeilijk”, zegt Niek Mouter. “Wat we wel weten, is dat de traditionele MKBA tegen haar limiet aanloopt. Bij veel projecten zie je dat alle betrokken stakeholders met elkaar blijven discussiëren, maar er vervolgens niet uitkomen. Met een PWE kun je burgers betrekken en van daaruit richting geven aan de discussie. Iedereen roept altijd dat de politiek durf moet tonen. Maar op basis waarvan? Met deze methode creëer je voor politici het mandaat om moed te tonen. Bovendien dwing je alle betrokkenen om ten behoeve van de PWE alle beschikbare informatie concreet te maken. Dat werkt trechterend.”

Op zoek naar de waarde van de ondergrond

De ondergrond als volwaardige component meenemen in planvorming, vergt een zo goed en volledig mogelijk inzicht in de kosten en baten van ondergronds ruimtegebruik. Een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) is daarbij een veelgebruikt instrument. De onderzoeksactiviteiten van de afdeling Ruimtelijke Economie van de Vrije Universiteit Amsterdam geven een beeld van de mogelijkheden.

Hans Koster, universitair docent aan de VU Amsterdam, doet onderzoek naar de economische effecten van ruimtelijke ordening. Zo was hij betrokken bij onderzoek naar de waardedaling van onroerend goed als gevolg van de aardbevingen in Groningen en bij onderzoek naar de effecten van renovatie van cultureel erfgoed op de waarde van het omliggende vastgoed.

Hans Koster: “We baseren ons op vastgoedtransacties van gelijkwaardige panden in verschillende gebieden, waarbij we alle andere factoren eruit filteren die van invloed zijn op de prijsontwikkeling van onroerend goed. We gebruiken regressieanalyse, waarmee we de invloed van een bepaalde factor, zoals de renovatie van monumenten in het genoemde onderzoek, scheiden van alle andere factoren.”

De onderzoeksresultaten worden in de praktijk niet alleen erkend, maar ook gebruikt in beleidsontwikkeling. Bijvoorbeeld het onderzoek naar waardevermindering van onroerend goed in de nabijheid van windmolens. Het onderzoek naar de waardeontwikkeling van vastgoed in aardbevingsgebied in Groningen is zelfs gebruikt in de rechtszaak die de Stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG) eerder dit jaar aanspande tegen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM).

Ondergronds toepasbaar?

Vanuit het platform Ordening en ondergrond is eind 2015 het project Waarde van de ondergrond opgestart. Daarin staat de vraag centraal hoe we de bijdrage van ondergronds bouwen aan de omgeving expliciet kunnen maken en (economisch) kunnen waarderen. De gedachte daarachter is dat de meerwaarde in beeld komt wanneer de ondergrondse ruimte als volwaardige component in de planvorming wordt meegenomen. Die meerwaarde zal in de eerste plaats tot uiting komen in verhoging van de omgevingskwaliteit. De vraag is of die meerwaarde in euro’s kan worden uitgedrukt.

Het COB wil aan de hand van gerealiseerde praktijkprojecten de kosten en baten uitrekenen met behulp van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Daarmee worden op een systematische en samenhangende manier alle door een project veroorzaakte effecten in kaart gebracht en vergeleken met de situatie waarin het project niet zou zijn uitgevoerd. Zo ontstaat er een referentiekader waarmee lessen voor de toekomst kunnen worden getrokken. Zo’n exercitie is, in ieder geval waar het de waardeontwikkeling van omliggend vastgoed betreft, vergelijkbaar met de reeds door Hans Koster uitgevoerde onderzoeken. Op papier althans. Voor ondergrondse projecten zal het lastiger zijn om referentiepanden en -locaties te vinden.

Hans Koster: “We werken altijd met een referentiepand, vergelijkbaar met medicijnonderzoek waarbij een groep het medicijn krijgt en een andere vergelijkbare groep niet. Voor het onderzoek naar windturbines hebben we bijvoorbeeld gebieden die al een windturbine hebben vergeleken met gebieden waar in de toekomst een windturbine wordt gebouwd. Aan dergelijk onderzoek kun je algemeen geldende conclusies verbinden. Op basis van een specifiek project, zoals de binnen COB-verband genoemde Haagse Tramtunnel, kun je geen algemene verbanden aantonen. Voor het al dan niet ondergronds aanleggen van een snelweg zou dat wel kunnen op basis van de onderzoeksvraag: ‘Wegen de externe effecten van de ondergrondse aanleg van een weg op tegen de kosten van de aanleg van diezelfde weg bovengronds?’”

Het Souterrain in Den Haag, ook wel de tramtunnel genoemd. (Foto: Flickr/Roel Wijnants

“Het is overigens goed dat het COB projecten achteraf gaat evalueren. Vaak worden MKBA’s vooraf gedaan en wordt er achteraf niet meer naar gekeken. Door ‘ex post’ te evalueren, maak je een wetenschappelijk verantwoorde analyse en krijg je zicht op de daadwerkelijke verhouding tussen kosten en baten. Daar kunnen we dan weer van leren om toekomstige beslissingen beter te maken.”

Wanneer zinvol?

“Vaak kun je op basis van ‘common sense’ al aangeven of het zinvol is zo’n onderzoek uit te voeren. Bij een ondergrondse parkeergarage in het centrum van Amsterdam hoef je in veel gevallen geen MKBA te maken, omdat zo’n project op basis van de businesscase al lonend is. Bij een project als de Haagse Tramtunnel kun je vooraf al bedenken dat sec de aanleg van zo’n tunnel niet een hele binnenstad omhoog kan halen. Je ziet ongetwijfeld effecten in de directe omgeving, maar je moet dan naar de hele stad kijken en je realiseren dat veel ontwikkelingen anders elders in de stad zouden hebben plaatsgevonden. Effecten kun je dus niet primair aan de aanleg van de tramtunnel koppelen. Je kunt wel in algemene zin onderzoeken of de investering rendement heeft opgeleverd, door de ontwikkeling van de onroerendgoedprijzen af te zetten tegen een vergelijkbare situatie bovengronds. Dan heb je wel een beeld van wat de tramtunnel heeft bijgedragen aan de waardevermeerdering van het gebied.”

Ontwikkelen vanuit permanente tijdelijkheid

Herontwikkelingsgebied De Nieuwe Stad in Amersfoort beschikt over een eigen ondergronds warmtenet. De vijfentachtig gebruikers van de terreinen en opstallen van de voormalige Prodentfabriek vormen samen een zo veel mogelijk zelfvoorzienende micro-stad, waarvan een eigen biomassacentrale deel uitmaakt. Ontwikkelend belegger Schipper Bosch beheert het ruim twee hectare grote gebied vanuit een overkoepelende duurzaamheidsvisie.

In drie jaar tijd is de Prodentfabriek getransformeerd tot een nieuw stadsdeel met ruimte om te werken, leren en verblijven; een levendige plek met festivals, een poppodium, een restaurant, gedeelde moestuinbakken en een sterke lokale gemeenschap. De bewoners vormen een mix van grote en kleine bedrijven, afkomstig uit verschillende sectoren, variërend van zakelijke dienstverlening en onderwijs tot horeca en cultuur. De huurprijzen zijn marktconform. De brede mix van activiteiten en het streven om fossiele energiebronnen geheel uit het gebied te bannen, hebben een sterke aantrekkingskracht. Terwijl elders in de stad kantoren en bedrijfspanden leegstaan, geldt voor De Nieuwe Stad een wachtlijst.Uitgangspunt is dat de kwaliteit van het gebied blijft groeien. Dat betekent dat de waarde die een gebied heeft voor de gebruikers, blijft toenemen. Energieneutraliteit met behulp van een ringleiding waar verschillende energiebronnen op aangesloten kunnen worden, speelt daarin een belangrijke rol.

Autonome infrastructuur

Edwin Dalenoord, duurzaamheidsexpert bij Schipper Bosch: “In De Nieuwe Stad zijn we eigenaar van de volledige infrastructuur, inclusief elektriciteit, water, warmte en koeling. Uitgangspunt is dat we het gebruik van fossiele brandstof willen uitbannen. We hebben allerlei alternatieven onderzocht. We hebben bijvoorbeeld gekeken naar biogasvergisting en rioolwarmte, maar voor effectieve toepassing daarvan zijn er te weinig mensen in De Nieuwe Stad. Inmiddels zijn we erachter gekomen dat vlak naast ons terrein een groot hoofdriool loopt, en onderzoeken we de mogelijkheden om daaruit warmte te winnen. In de zomer gebruiken we het net voor koeling, die we onttrekken aan de leidingen voor grondwaterzuivering.”

“Het is enorm verleidelijk om af te wachten en degenen te volgen die het goed doen. Maar dat is niet hoe wij in elkaar steken.”

Bart Schoonderbeek, algemeen directeur van Schipper Bosch, vult aan: “We hebben ook onderzocht of we gebruik konden maken van geothermie op twee kilometer diepte. Dat bleek niet haalbaar, maar ik geloof er heilig in. Als we een paar miljoen over hadden gehad, zouden we het zeker hebben gedaan vanuit de overtuiging dat voldoende mensen zouden aanhaken. Het warmtenet gevoed door een biomassacentrale bleek de beste oplossing, vergde minder kapitaal en is flexibeler. We kunnen vanuit de huidige praktijk veel gemakkelijker aansluiten op nieuwe energieconcepten. Zo kijken we ook naar het gebruik van zonneboilers. Op gebouwniveau krijg je dat niet rond, maar op gebiedsniveau red je het wel. Het is enorm verleidelijk om af te wachten en degenen te volgen die het goed doen. Dan verdien je het meest. Maar dat is niet hoe wij in elkaar steken. Wachten heeft geen zin, je moet het gewoon doen.”

De bewoners krijgen tijdens een rondleiding uitleg over de biosmassacentrale. (Foto: Cees Wouda)

Duurzaam warmtenet

Het warmtenet is aangelegd met behulp van gestuurde boringen. Elk gebouw is met een sub-leiding aangesloten op het centrale circuit. Op het hele terrein zijn langs de gevels leidingstraten vrijgehouden, zodat noodzakelijk graafwerk bij uitbreiding en onderhoud effectief, met zo min mogelijk hinder kan plaatsvinden. De brandstof voor de biomassacentrale wordt nu nog ingekocht. Edwin Dalenoord: “Ons eerste doel was de centrale operationeel te maken. We zijn nu aan het onderzoeken hoe we in dat proces nog verder kunnen verduurzamen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van groen- en houtafval van de gemeente, hoveniersbedrijven en aannemers. Dat levert maximaal tweehonderd ton op, terwijl we duizend ton nodig hebben. We schalen dus langzaam op. We hebben ervoor gekozen om een biomassaketel te kopen en gewoon te beginnen, en kiezen daarmee dus ook bewust voor een leerproces.”

Permanente tijdelijkheid

De Nieuwe Stad is in alles een lerend project, waarbij aansturing plaatsvindt op basis van de ontwikkelingen van vandaag. De achterliggende droom, gebaseerd op herontwikkeling vanuit de menselijke maat en duurzaamheid, is rotsvast verankerd in de organisatie, maar de weg ernaartoe wordt bepaald door ontwikkelingen en ervaringen. Bart Schoonderbeek: “Het gaat niet om stenen. Dat is dood materiaal. Een gebied als dit is een levend organisme. We hebben De Nieuwe Stad ontwikkeld vanuit hoe we zelf in een stad willen wonen. We denken niet vanuit stenen, maar vanuit mensen. We willen dromen verbinden. We willen mensen in staat stellen hun eigen omgeving mede vorm te geven. Daarvoor moeten gebieden autonoom en begrijpbaar zijn.”

De keuze van Schipper Bosch betekent een bewuste keuze voor vallen en opstaan, maar geeft tegelijkertijd een enorme dynamiek. Bart Schoonderbeek noemt het ‘permanente tijdelijkheid’. “De gewenste kwaliteit is uitgangspunt. Die ambitie is ononderhandelbaar. We zijn vrij recalcitrant. Dat betekent dat we steeds een hele weg te gaan hebben om iedereen te overtuigen. Maar de permanente tijdelijkheid stelt ons in staat om dagelijks bij te sturen. Dat is van enorme meerwaarde.”

De biomassacentrale wordt gevoed door met name houtsnippers en restafval van timmerfabrieken in de omgeving. (Foto: Cees Wouda)

Tramtunnel

In 1996 begon de bouw van het Souterrain in Den Haag, een 1.250 meter lange tramtunnel onder de Grote Marktstraat met twee ondergrondse stations en tussen deze stations een 600 meter lange ondergrondse parkeergarage met twee parkeerlagen.

Volgens de planning zou het project voor het jaar 2000 gereed zijn, maar door grondwaterproblemen kwam het project ruim twee jaar stil te liggen en moest voor de afbouw gebruik worden gemaakt van een speciale bouwtechniek. Uiteindelijk werd de tunnel in 2004 in gebruik genomen. Sindsdien wordt hij gebruikt voor diverse tramlijnen en inmiddels ook door RandstadRail.

Tot de bouw van de tunnel werd besloten om het bovengrondse winkelgebied leefbaar en goed bereikbaar te houden. Dat is ondanks de problemen tijdens de bouw uitstekend gelukt. De drukke Grote Marktstraat is veranderd in een rustige, chique winkelpromenade en de ruim dertig trams per uur vervoeren dagelijks duizenden bezoekers naar en van de ondergrondse stations Spui en Grote Markt.

De Haagse tramtunnel, ook wel het Souterrain genoemd. (Foto: Flickr/Marco Raaphorst)

Bouwmethode

De tunnel is gebouwd volgens de wanden-dakmethode om overlast op maaiveld zoveel mogelijk te voorkomen. De wanden bestaan voor het grootste deel uit diepwanden en alleen ter plaatse van de Kalverstraat uit stalen damwanden. Op de meeste plaatsen staan de wanden zeer dicht op de bestaande bebouwing, die voornamelijk op staal is gefundeerd.

Over het grootste deel van het tracé bedraagt de afstand tussen de wanden ongeveer 15 meter, alleen ter plaatse van de stations staan ze circa 25 meter uit elkaar. Op de plekken waar de tunnel 15 meter breed is, is de bouwput aan de onderzijde voorzien van een groutboog, die bestaat uit korte elkaar overlappende jetgroutkolommen in de vorm van een afgevlakte ‘U’. De jetgroutboog is aangebracht om het grondwater tegen te houden en om de verticale kracht op de bouwputbodem door de opwaartse waterdruk naar de wanden te leiden. Verder functioneerde de boog tijdens de bouw als stempel voor de wanden. Hiervoor was het nodig dat de boog zo hoog mogelijk in de grond zat, zodat de stempelfunctie optimaal was en de wanden zo min mogelijk zouden vervormen. Het toepassen van een groutboog voor deze drie functies was nieuw.

Ter plaatse van de stations was de bouwput te breed om een groutboog te kunnen toepassen. Hier is gebruik gemaakt van een gellaag voor de verticale stabiliteit en het tegenhouden van het grondwater. Deze oplossing was in ons land al diverse keren met succes toegepast.

Groutboog niet waterdicht

De bouw startte in maart 1996. Het aanbrengen van de diepwanden en damwanden verliep vrijwel zonder verzakkingen van de nabijgelegen bebouwing. Toen het dak was aangebracht werd begonnen met het ontgraven van de bouwput. In februari 1998 was de bouwput op de Kalvermarkt bijna volledig ontgraven, toen er via wellen grondwater omhoog kwam. De groutboog bleek niet waterdicht. Er werd nog geprobeerd om de wellen te dichten met injecties en het aanbrengen van geotextiel en ‘big bags’ als ballast, maar dit bleek niet te werken. Nadat er naast de damwand een gat in de straat ontstond door weggespoeld zand, werd besloten om de lekkage te stoppen door de bouwput onder water te zetten. Hierdoor kwam de bouw stil te liggen.

Deze situatie duurde uiteindelijke ruim twee jaar. In deze periode werd beoordeeld of de lekkage aan de Kalvermarkt een incident was of dat de onbeheersbare welvorming inherent was aan de in het bestek voorgeschreven bouwmethode met de groutboog. Uit een faalkansanalyse bleek dat de kans om meer lekken in de groutboog groot was en dat het weggraven van grond boven een lekke groutboog alleen veilig is als er voldoende grond achterblijft op de boog. Bij de tramtunnel was een dergelijke gronddekking niet haalbaar, omdat de grond op sommige plekken vrijwel tot op de boog ontgraven moest worden.

Tramkom heeft daarom gezocht naar een alternatieve methode voor het afbouwen van de tunnel. Na verschillende opties te hebben bekeken, is besloten om de delen met een groutboog onder verhoogde luchtdruk (1,14 bar) af te bouwen om te zorgen dat er nauwelijks een verschil zou zijn met de waterdruk onder de groutboog. In juni 2000 werd voor de delen met een groutboog het contract omgezet in een ‘design & construct’. Tramkom nam daarmee de verantwoordelijkheid op zich voor het gewijzigde ontwerp. Verder werd afgesproken dat de overige delen van de tunnel volgens het bestek werden afgebouwd.

Verhoogde luchtdruk

Het afbouwen onder verhoogde luchtdruk, had ingrijpende gevolgen. Zo moesten er luchtsluizen worden gemaakt voor mensen en materieel en moest alle afgegraven grond via deze sluizen worden afgevoerd. Om de luchtkwaliteit in de compartimenten met hoge luchtdruk goed te houden werd er alleen met elektrisch materieel gewerkt. Verder konden de bouwers minder lang werken en moesten elke keer bij het verlaten van het compartiment maatregelen worden genomen om ‘caissonziekte’ te voorkomen.

Ook constructief waren er extra maatregelen nodig om geen problemen te krijgen door de hogere druk. Bij tunnel onder de Kalvermarkt moest de vloer boven de eigenlijke tramtunnel – die al was gestort – tijdelijk met een staalconstructie worden verstevigd. Verder moesten hier groutankers worden aanbracht om te voorkomen dat de stalen damwanden omhooggedrukt zouden worden. Onder de Grote Marktstraat was de vloer boven de tunnel nog niet gestort. Om deze vloer geschikt te maken voor de verhoogde luchtdruk werd hij veel zwaarder uitgevoerd en werd gekozen voor een andere verbinding met de diepwanden. Verder werd er tijdelijk ballast op de vloer geplaatst.

Bemalingsproblemen

In de zomer van 2000 werd ook het ontgraven van de bouwput voor station Spui hervat. In juli ontstond hier een wel, vlakbij het compartimenteringsscherm dat de bouwput van station Spui en de bouwput van de Kalvermarkt scheidde. Deze laatste stond nog onder water. Na enkele uren bezweek het scherm en liep ook de bouwput bij het Spui onder. Om dit probleem te verhelpen werd eerst het scherm versterkt en vervolgens grond tegen het scherm aangebracht. Daarna kon het water uit de bouwput Spui worden gepompt.
De maanden daarna bleef de bemaling – die gedurende de tweejarige bouwstop steeds had gefunctioneerd en water wegpompte tussen de gellaag en een daar boven gelegen veenlaag – problematisch. Filters slibden dicht waardoor onvoldoende grondwater kon worden weggepompt. Daardoor dreigde de waterspanning onder de veenlaag zo hoog te worden dat deze zou opbarsten en vervolgens de diepwanden zouden vervormen.

Om de bemaling weer op het gewenste niveau te krijgen, zijn verschillende maatregelen genomen. De grond uit de bouwput is in sleuven van ongeveer zes meter afgegraven over de breedte van de bouwput. Nadat een sleuf was ontgraven is hierin een werkvloer gestort die tegelijkertijd als stempel diende. Voor de bemaling is een groot aantal grondpalen aangebracht, die op de hoogte van de veenlaag waren ‘afgestopt’ en daaronder waren voorzien van een filter. Dat maakte het mogelijk om deze palen ‘aan’ en ‘uit’ te zetten. Pas als het ontgraven begon startte de bemaling. Door deze werkwijze hoefde de bemaling per sleuf slechts drie weken te werken.

Inzichten

Door alle problemen werd de tunnel uiteindelijk ruim vier jaar later in gebruik genomen dan gepland en namen de bouwkosten met circa 100 miljoen euro toe. Na deze moeilijke start, functioneert de tunnel goed. De problemen hebben ook tot de nodige inzichten geleid. Zo concludeert de Delftse hoogleraar funderingstechniek Frits van Tol in 2004 in een artikel in het blad Geotechniek onder andere dat de Tramtunnel nog eens heeft duidelijk gemaakt dat bij ondergronds bouwen:
voldoende robuust moet worden ontworpen
rekening moet worden gehouden met afwijkingen in de bodem en de gerealiseerde (deel)constructies
vooraf moet worden geïnventariseerd welke gevolgen het falen van onderdelen van de constructie hebben
en vooraf maatregelen moet zijn voorbereid om de gevolgen van falen te minimaliseren.
Ook geeft hij aan dat bij de toepassing van waterkerende lagen die zijn gemaakt met groutinjecties, altijd rekening moet worden gehouden met lekken. Verder adviseert hij om softgellagen alleen als waterremmende laag te gebruiken als de bouwfase niet langer dan twee jaar duurt.

Archeologie

Op tal van plekken in Nederland zitten archeologische resten in de bodem. Partijen die een ondergrondse constructie willen realiseren moeten daar serieus rekening mee houden. Niet alleen omdat het bouwproject anders vertraging kan oplopen, maar ook omdat ‘bodemschatten’ een uitgelezen kans bieden om het project nog meer allure te geven.

Als er een vermoeden is dat er op de bouwlocatie archeologische resten aanwezig zijn, zal de vergunningverlener de initiatiefnemer verplichten om voorafgaand aan het project een archeologisch onderzoek te (laten) doen. Is die verplichting er niet, maar wordt er tijdens de bouw onverwacht een archeologische vondst gedaan, dan kan de vergunningverlener alsnog een onderzoek eisen.

Archeologisch onderzoek bestaat uit een aantal hoofdstappen, waarbij er na iedere stap wordt gekeken of, en zo ja welke, vervolgstap stap er noodzakelijk is. Een belangrijke doelstelling bij het onderzoek is om zo min mogelijk grond te verplaatsen en toch zo veel mogelijk te weten te komen over de archeologische waarde van een locatie.

Vooronderzoek

De eerste stap is bureauonderzoek om te bepalen of het gebied archeologische waarde heeft. Hierbij worden geschreven bronnen, kaarten, gegevensbronnen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en van amateurarcheologen, het Actueel Hoogtebestand Nederland en oude onderzoeksrapporten van het gebied bestudeerd. Daarna volgt eventueel het inventariserend veldonderzoek. Er worden dan boringen gedaan of enkele proefsleuven gegraven om de aard, diepteligging, omvang en datering van de archeologische vindplaats te bepalen. Tijdens deze stap worden eventuele sporen en vondsten geborgen, onderzocht en gedocumenteerd.

Wachten of doorgaan

De resultaten van stap een en twee worden gerapporteerd aan de vergunningverlener. Op basis van deze rapportage neemt de vergunningverlener een besluit. Als er geen archeologische waarde is, zal hij de locatie vrijgeven. Dat betekent dat de initiatiefnemer kan gaan bouwen. Is de archeologische waarde daarentegen zeer groot, dan kan hij besluiten om de vindplaats in situ te behouden of de archeologische resten te laten opgraven.

Als het vooronderzoek onvoldoende informatie oplevert om de waarde van de resten te bepalen, zal de vergunningverlener een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden verplichtstellen. Dat houdt in dat er een archeologisch team aanwezig is dat het werk volgt. Zodra de ontgraving het niveau van de verwachte archeologische resten nadert, komt het team in actie. Het ziet nauwlettend toe op het graafwerk, documenteert de resten, bergt de vondsten en bestudeert de bodemprofielen.

Kans

Voor bouwprojecten lijkt archeologie vaak een belemmering, maar als je er op tijd bij bent, dan kun je er juist profijt van hebben. De kennis over het gebied kan inspireren en er zijn verschillende voorbeelden waar ontwerp en archeologie mooi met elkaar samengaan. Zo zijn in de Parkeergarage Houtwal in Harderwijk op de onderste verdieping de resten van een oude stadspoort tentoongesteld die tijdens de bouw werden gevonden. In de Markthal zijn de opgegraven bodemschatten verwerkt in het roltrappenhuis: de Tijdtrap won in 23 oktober 2015 de Prijs der Nederlandse Publieksarcheologie.

Gemeenten

Nederlandse gemeenten hebben een archeologische zorgplicht. Ze moeten in hun bestemmingsplannen en bij het afgeven van sloop-, aanleg- of bouwvergunningen rekening houden met archeologische waarden. Gemeenten kunnen een initiatiefnemer via een voorschrift bij de vergunning verplichten om een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein is vastgesteld.

Een gemeente kan een archeologische waardenkaart maken als hulpmiddel bij de totstandkoming van bestemmingsplannen en het afgeven van vergunningen. Op zo’n kaar geeft de gemeente aan waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht. Een ander hulpmiddel is de archeologische beleidsadvieskaart, waarop de gemeente verschillende zones en terreinen benoemt, bijvoorbeeld zones met een lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting, en de eisen die in ieder zone gelden.
Ondergrond in gemeentelijk beleid

Voorbeeld: Londen

National Geographic Magazine besteedde in het februarinummer van 2016 aandacht aan verborgen schatten in Londen. Aan de hand van prachtige foto´s wordt beschreven welke vondsten er onder de stad werden gedaan bij het aanleggen van de metro.
>> Lees meer

Afwegen in de praktijk

Eind 2013 verscheen de COB-publicatie Zeven sleutels voor een waardevolle afweging. Een vrij beknopte slotsom van een diepgaand onderzoek naar afwegingsprocessen. Daarom is het ook geen echte slotsom: de sleutels moeten nu naar de praktijk, zodat ze benut, getoetst en bijgeslepen kunnen worden. In Rotterdam en Amsterdam werd het startsein gegeven in de vorm van een masterclass.

Het COB werkt graag in cirkels. Van praktijk naar theorie, en weer terug naar de praktijk. Het project Afwegingskader ondergronds vs. bovengronds bouwen is daar een goed voorbeeld van. Het begon met een constatering in de praktijk: bij ruimtelijke opgaven blijkt het soms lastig om ondergrondse en bovengrondse oplossingen met elkaar te vergelijken, waardoor de afweging wordt bemoeilijkt en het resultaat mogelijk niet optimaal is. Rijkswaterstaat vroeg daarom het COB om samen met het netwerk een afwegingskader te ontwikkelen – een oplossing in de theorie.

Na uitgebreid onderzoek via diverse sporen werd vastgesteld dat het toevoegen van een nieuw kader aan het bestaande instrumentarium niet de oplossing zou zijn. Er werden in plaats daarvan zeven sleutels geformuleerd; tips and tricks die bestuurders en adviseurs kunnen toepassen in hun afwegingsprocessen om deze zorgvuldiger te laten verlopen. Daarmee was het project voor het COB echter niet ten einde, want de sleutels zijn ‘slechts’ woorden. Het toepassen is waar het om gaat, pas dan is de cirkel rond en zijn we terug in de praktijk, waar we bepalen of en hoe we het resultaat gaan verdiepen. Het COB heeft in maart masterclasses georganiseerd om de sleutels voor een zorgvuldige afweging naar de praktijk te brengen.

In de klas

De masterclasses vonden plaats in Rotterdam en Amsterdam, in samenwerking met de ingenieursbureaus van deze gemeenten. Beide keren zat de zaal vol. Er waren deelnemers vanuit provincies, adviesbureaus, de organiserende gemeenten en het ministerie van Infrastructuur enMilieu. De begeleiding was in handen van Bert van Eekelen en Aneta Krikke (twee auteurs van de zeven sleutels), Jantien van den Berg (COB-coördinator en eveneens medeauteur) en Edith Boonsma (communicatie COB).

“Enerzijds was de masterclass bedoeld om de sleutels nog eens helder uiteen te zetten”, vertelt Jantien. “Je hebt vaak niet de tijd om een publicatie rustig door te lezen; een masterclass is een goede gelegenheid om het gedachtegoed tot je nemen en er meteen mee aan de slag te gaan. Dat was het tweede doel: de sleutels vertalen naar de praktijk. Wat kun je ermee in je dagelijkse werk, hoe pas je ze toe, waar moet je op letten? We wilden de deelnemers een veilige omgeving bieden om met de sleutels te experimenteren en met elkaar te oefenen.”

Vingerwijzingen

Jantien werd bij het project betrokken toen er nog gezocht werd naar een afwegingskader. “Bij mij ontstond al snel het gevoel dat we geen kader moesten ontwikkelen, maar inzicht moesten geven in een afwegingsproces. Hier ben ik samen met de betrokken partijen, waaronder Bert van Eekelen, aan gaan werken. We zijn uitgekomen op sleutels die vooral gaan over houding en gedrag. Het zijn dingen die je in achterhoofd kunt houden terwijl je gebruikmaakt van bestaande afwegingsinstrumenten. De arena waarin afwegingen worden gemaakt is de laatste jaren sterk veranderd. Er is meer aandacht voor de stakeholders, mensen hebben meer inspraak. Daar gaan de sleutels op in. De huidige werkwijze in de praktijk, het onderzoekend ontwerpen/ontwerpend onderzoeken, staat centraal in de zeven sleutels – het is de vijfde sleutel om precies te zijn. Sleutels één tot en met vier beschrijven de uitgangspunten en principes die je nodig hebt om die basismethode te kunnen gebruiken. Vervolgens geven sleutels zes en zeven aanbevelingen voor het proces”, aldus Jantien.

Tijdens de masterclass heeft Bert van Eekelen de sleutels uitgebreid toegelicht met voorbeelden. “Dankzij zijn ruime ervaring met afwegingsprocessen kan Bert vrijwel alle inzichten illustreren aan de hand van een waargebeurd verhaal. Dat zijn boeiende kijkjes in de keuken”, zegt Jantien. Zo is er het voorbeeld van Schiphol. Voor de uitbreiding van de luchthaven werd een tijdlang gekeken naar de Noordzee, maar uiteindelijk sneuvelde dat idee. De oorzaak springt niet in het oog: de onderhandelingen liepen vast doordat de uitbreiding op zee tot een te hoge kostenpost voor KLM zou leiden vanwege de grote afstanden die het personeel dan moet afleggen. Jantien: “In de zeven sleutels is zodoende de aanbeveling terug te vinden dat op tijd de juiste partijen bij het afwegingsproces betrokken moeten worden. Hoe vanzelfsprekend dit ook lijkt, in de vaart van een project wordt hier soms aan voorbijgegaan.”

Maar hoe?

De zeven sleutels bevatten veel op het eerste gezicht concrete tips. ‘Zorgvuldig wegschrijven’ is er een, net als ‘De rug recht houden’ en ‘Geef elkaar de ruimte’. Toch komen de meeste deelnemers voor concretisering. Want hoe doe je dat precies, ‘elkaar de ruimte geven’, als je met vier boze partijen aan tafel zit die allemaal wat anders willen? Tijdens de masterclass hebben de deelnemers geoefend aan de hand van echte casussen, zoals het project de Rotterdamsebaan en het Hart van Zuid. Jantien: “Het werken aan een casus vonden de deelnemers waardevol, het gaf hen meer inzicht in het afwegingsproces en in elkaars zienswijzen. In elke groep zaten deelnemers vanuit verschillende disciplines, waardoor er ook verschillende ervaringen op tafel kwamen. Anderzijds bleken de casussen net iets te vaag om goed met de sleutels te kunnen oefenen. Je hebt daarvoor meer kennis nodig van de inhoud en de context van de projecten. Bij een volgende masterclass zal de briefing dus uitgebreider moeten, of er moet iemand aanschuiven vanuit het voorbeeldproject.”

Vervolg

Dat er een volgende masterclass komt, staat inmiddels vast. “In Rotterdam was de gemeente na afloop erg enthousiast”, vertelt Jantien. “We kijken nu hoe we samen een aantal materclasses specifiek voor hen kunnen organiseren. Rotterdam ziet de masterclass vooral als middel om gemeentelijke afdelingen bij elkaar te brengen. De ruimtelijk ordenaars werken vaak al bewust of onbewust volgens de zeven sleutels; de masterclass maakt hun werk inzichtelijk voor henzelf en voor anderen binnen de gemeente. Door met elkaar in de masterclass aan de slag te gaan, creëer je eenzelfde taal en kun je gelijk oefenen. Dan zie je dat er in een vroegtijdig stadium vraagstukken bovenkomen die je anders pas laat in het proces tegenkomt. En dat kan belangrijk zijn. Kijk bijvoorbeeld naar de trend waarbij de gemeente initiatief van de markt vraagt en deze met open armen ontvangt en faciliteert. Zo’n aanpak heeft grote consequenties voor het beheer en onderhoud als er andere keuze voor de openbare ruimte worden gemaakt dan afgesproken binnen de gemeente. Welke afwegingen maak je? Discussievoeren over dergelijke afdelingsoverstijgende onderwerpen bevordert de ketenintegratie.”

Dit was de Onderbreking Waardering

Bekijk een ander koffietafelboek: